Tijdrijden

Tijdrijden roept bij veel fietsers sterke met name negatieve emoties. Zoals:

Tijdrijden is saai? Dat is een misverstand. Het is juist iets heel magisch, de ideale ritindeling, de ’pacing’ ontdekken is zoveel lastiger dan een aanval plaatsen in een reguliere wedstrijd. Ook de houding aannemen om zo snel mogelijk te gaan, de ideale balans zoeken tussen aerodynamica en vermogen kunnen opwekken is niet saai, maar juist een mooi finetunen.

Tijdrijden is toch gewoon net als zo vaak een stuk hard rijden?Ook dat is een misverstand. Natuurlijk rijden we vaak een stuk hard. Maar op een bepaald parkoers, vanaf een bepaald tijdstip zo rijden dat je dat parkoers zo snel mogelijk aflegt is echt een ander ding.

Tijdrijden is zwaar? Dat klopt. De dag erna zul je de tijdrit voelen en ook tijdens de tijdrit zal het pijn doen. De kunst is om te leren daarmee te dealen. Om de pijn niet de baas te laten worden. Dat is weer een mooi aspect van tijdrijden. Sommigen zeggen dat dat ook in anderen delen van het leven handig is.

Tijdrijden zet je op de plek waar je hoort. Dat is waar, er zijn nauwelijks excuses, zoals je die bij ritten in lijn wel hebt. Of je dat een echt nadeel vindt of zo voelt, hangt natuurlijk af van je egoloosheid. In die zin is het ook een mooie zenoefening.

Tijdrijden is (ook) leuk. Het is de mooiste discipline uit het wielrennen! Echt een wedstrijd tegen je eigen limieten. In de tijdrit komt alles samen wat er in je lichaam zit. Op volle maar gecontroleerde kracht tegen de wind in beuken, is machtig mooi! En de zoektocht naar de snelste positie is ook al een discipline op zich. Het voorbereiden, verkennen en een paceplan maken is ook erg leuk.

Voor een ploegentijdrit geldt hetzelfde en meer.

In een ploegentijdrit wissel je als individuele rijder veel meer en vaker van inspanningsniveau. Hoe je moet overnemen en weer in moet pikken moet geleerd worden. Het anticiperen op windveranderingen ook. Zie verder: slimmerfietsen.nl/waaierrijden

Communicatie en egoloosheid zijn belangrijke psychologische kwaliteiten. Aangeven dat je gaat overslaan of aan een ander aangeven dat hij of zij korter op kop moet vraagt wat in communicatie opzicht. Met name als je de zwakste lijkt te zijn: ‘slechte benen, grote bek’ is een goede stelregel, maar in de hitte van het moment nog niet zo makkelijk uit te voeren.
Zie verder: Waaierrijden en communicatie en samenwerking

Daarbij komt dat in je hoofd snappen wat je moet doen wat anders is dan met je lijf hetgoede doen. Bijna altijd geldt dat een ploeg het weliswaar snapt maar toch bij de eerste beste gelegenheid uit elkaar valt. Vandaar dat het belangrijk is eerst een generale repetitie te doen.

Maar als het goed gaat, ontstaat er een bijzondere magie. Dan wordt het als het ware ook stil, korte aanwijzingen, geen geratel van de freewheels van benen die even niet trappen, maar een vloeiend geheel.

Hoe rij je een goede tijdrit?

Voorbereiden, fysiek, goed getraind en goed gas teruggenomen zodat jij (en je lijf) er klaar voor zijn. Doe veel core-stability oefeningen, zodat je lichaam recht blijft en je benen het werk doen. Eet niet te veel vlak van tevoren, dat komt er weer anders uit. Bereid je goed voor met een getoetst pacing-plan, verken de bochten en doe een goede warming-up. Inrijden, hart en longen mooi op toeren brengen ruim onder de anaerobe drempel, en een paar keer in de verzuring, zodat je benen weten wat ze te wachten staan. Het lichaam moet ‘aanstaan’.

Kennen van parkoers en wind, maken van een paceplan.

Start je vanaf een startplateau? Zo niet dan moet je een aantal tanden lichter starten. Laat je door wedstrijdspanning of omstanders niet opjagen om te snel te starten. Je zal niet de eerste zijn die na een seconde of twintig denkt: “aai, aai”. Het dan weer herstellen is eigenlijk al niet goed meer te doen. Heb je tegenwind of voor de wind bij de start? Bij een erg lange tijdrit (bijv de Monstertijdrit, 143 km de laatste zondag in september in de Flevopolder) kunnen de minder goede rijders als ze met meewind beginnen, een soort van inrijden tijden de eerst tig kilometers met wind in de rug.

Middendeel: Hoe ga je de bochten nemen?
Waar en wanneer op het parkoers rij je net boven en waar net onder je verzuringsdrempel. Vlak voor je minder tegen(rij)wind krijgt, (bij een boerderij, of voor een bocht waar je de wind mee gaat krijgen, mag je iets in de verzuring gaan. Je herstelt daarna wel weer.

Finish strook: De eindstreep is niet zoals bij een rit in lijn een vaste streep. Bij een tijdrit gaat het om zo hoog mogelijk rendement. Als je met een soort eindsprint de hoogste snelheid op de streep hebt, gooi je energie weg die je beter eerder had kunnen gebruiken. Waar leg je de ‘functionele’ eindstreep. Heb je het laatste eind vóór de wind dan moet je de virtuele eindstreep een stuk terugleggen. Daarna dreig je in te storten, wellicht daalt de snelheid daar ook wat. Netto netto is dat gunstiger dan met de hoogste snelheid over de fysieke eindstreep te komen. Bij tegenwind is die virtuele eindstreep dichterbij de fysieke eindstreep.

Hoe deal je met pijnsignalen, hoe bereid je je hoofd en benen daarop voor. Tijdrijden is niet simpel doodgaan (slachtoffer), maar situationeel gedoseerd sterven:) (in controle). Dat in controle blijven; daar hebben sporters verschillende psychologische trucs voor bedacht.

Gebruik van devices en lichaamsinformatie. Je lichaamssignalen moet je leren waarnemen als procesindicator. Laat de emotionele beleving van die lichaamssignalen niet de bovenhand nemen. Er bestaan hulpmiddelen zoals wattagemeters en hartslagmeters. Gebruik zowel de interne als de externe informatie. Vanuit de vorm van de dag of de wedstrijdspanning zal je bijvoorbeeld een veel hogere hartslag hebben. Je apparaat zegt dan dat je langzamer moet, je weet dat het vanzelf rustiger wordt en dus hou je de snelheid in het begin eerst quasi te hoog. Als je je lichaamssignalen goed hebt leren kennen, dan is een simpele snelheidsmeter voldoende om te kunnen zien op welk verzet je het meeste rendement haalt uit het vermogen dat je erin stopt. Dat rendement is iets dat je niet kan aanvoelen, dat moet je aflezen.

Korte en lange tijdritten. Bij Skits hebben we tijdritten tussen de 2 en 20 km, daarnaast is er bijvoorbeeld de Monstertijdrit (MTR) van 143 km. In het algemeen geldt: “Hoe korter de tijdrit, hoe langer de voorbereiding”. In feite verschillen de elementen van de aanpak niet echt. Je moet dezelfde aspecten uitvogelen. Natuurlijk is de ene rijder meer een stayertype en de ander meer is sprinttype. De sprinter kan zich makkelijker stuk rijden dan de stayer. Daar hou je rekening mee in je paceplan.

Conclusie: Je ziet: er naar kijken en onthecht voelen van de lichaamsinformatie geeft meer inzicht en meer mogelijkheden om een goede tijdrit te rijden. Dan wordt het ook voor jou een mooi spelletje. En dan daarover vooraf en achteraf met anderen praten en ervaringen uitwisselen. Dan is het minder een individuele bezigheid dan tijdens de rit

Materiaal. Tijdrijden kan je op speciale fietsen doen of op je gewone racefiets. Je kan er veel geld aan uitgeven of niet. Goed om te bedenken:
Het gaat om het overwinnen van weerstand. Met name luchtweerstand. Rolweerstand van de banden, weerstand van ketting en lagers hebben heel veel minder invloed op de totale te overwinnen weerstand. De luchtweerstand neemt niet evenredig, maar exponentieel toe met de snelheid. Dat betekent dat iemand die 50 km/uur rijdt heel veel meer weerstand te overwinnen heeft dan iemand die 40 km/uur rijdt. Dan gaan de kleine beetjes helpen. Tussen 30 en 40 kan je al ver komen met goedkope oplossingen. Het belangrijkste is het frontaal oppervlak verkleinen. Dat is met name door je houding. Een opzetstuur helpt je daarbij. Een Prismabril helpt om je hoofd laag te houden en de ‘remparachute’ klein te maken. Check wel even of een Prisma-bril in een bepaalde wedstrijd regelementair is toegestaan.

Op internet vind je lijstjes welke maatregel welke bijdrage geeft. Goedkoop helpend zijn bijvoorbeeld overhoesjes over je schoenen.

Let wel dat je op een speciale tijdritfiets ook moet intrainen: de hoeken, mn de heuphoek zullen anders worden. En bovendien is de handling van een TT-fiets met name in de bochten anders. Hoe meer je met je gewone fiets kan doen hoe minder je hoeft in te oefenen.

(Het leukste aan een tijdritfiets vind ik dat je kan schakelen terwijl je in de schotels ligt. Je kan dan erg precies opzoeken welk verzet het meeste mechanische rendement uit je vermogen haalt. Heb je een gewone racefiets met opzetstuur dan moet je steeds ompakken.)

Er zijn behoorlijk wat tijdritfietsen tweedehands te koop. Denk wel na of je een tubewiel wilt, een draadwiel met een lichte band met een latex of ‘plastic’ binnenband rolt het beste en geeft geen gedoe bij lek. (Nogmaals: de invloed van rolweerstand is een stuk minder in vergelijking met luchtweerstand)