Bochten rijden natuurkundig
Bij het bochten rijden op de racefiets gaat het om drie doelen:
• Hanteren van de middelpuntvliedende kracht
• Controleren en zoveel mogelijk snelheid meenemen
• Snelle tussentijdse correcties kunnen maken
Daarbij spelen een rol:
• Hellingshoek ten opzichte van het wegdek. Effect op wegglijden
• Lichaamszwaartepunt (LZP) in het horizontale vlak dicht boven of veraf ten opzichte van het contactpunt van de wielen met het wegdek. Effect op wegglijden
• Hoogte LZP ten opzichte van het wegdek
Voor een bocht met straal (r) en fietssnelheid (v) staat de hellingshoek (theta) van het zwaartepunt vast. Deze is altijd: theta = arctan(v^2/gr). Gegeven deze hellingshoek kun je vrijelijk variëren met de relatieve positie van fiets en fietser.
Tevens kunnen snelle correcties op de ingezette koers worden gemaakt door te spelen met de positie van het lichaam. Dat kan door een knie uit te steken. Ook kun je met de knik van de skihouding snelle kleine correcties maken (knik meer of minder inveren). In het filmpje over Cancellara kun je dit mooi zien.
Als je een bocht rijdt met de skihouding kun je sneller kleine correcties maken dan met de klassieke houding in één lijn.
Door het knikken in de skihouding gaat er minder massa scherp door de bocht, maar neemt een deel een wijdere bocht. Daardoor hoef je minder middelpuntvliedende kracht te compenseren.
Door naar buiten te leunen met je bovenlijf krijg je meer loodrechte druk op het voorwiel en daarmee meer controle. Dit kan de horizontale kracht naar buiten ten gevolge van de middelpuntvliedende kracht compenseren. Hierdoor wordt de kans op wegglijden minder.
Dit versterkt het effect van het omlaag drukken van het buitenpedaal.
Bij het ingaan van een bocht gebruik je bewust of onbewust een ‘voorzwaai’, dat wil zeggen eerst tegensturen voordat je naar de gewenste kant ‘valt’. Zie Bochtenwerk